In deze aflevering van de Paard Optimaal Podcast vertel ik je meer over waar paarden van oorsprong vandaan komen, dus hoe ze in het wild leefden en hoe ze geëvolueerd zijn tot het paard wat wij vandaag de dag kennen. Hieronder vind je een transcript van deze aflevering.
Mijn uitgangspunt als het om paarden gaat, en zeker ook als het om voeding gaat, is dat je zoveel mogelijk wil kijken naar de natuur. Voor deze natuurlijke behoeften is hun lichaam over miljoenen jaren geëvolueerd. Hoe paarden in het wild leefden is dus ook waar ze voor gemaakt zijn en dat wil je bij een gedomesticeerd paard zoveel mogelijk nabootsen. Onze paarden staan nog niet zo ver van wilde paarden af dat ze die behoeftes niet meer hebben.
Een van de redenen waarom paarden geëvolueerd zijn tot hoe ze nu zijn is vanwege de leefomstandigheden waar ze in het wild mee te maken kregen. Daar ga ik in deze podcast verder op in. Wat over miljoenen jaren bijvoorbeeld ook geëvolueerd is, is zowel de spijsvertering als het gebit van een paard, en dat zijn wel belangrijke aspecten om rekening mee te houden als het over voeding gaat.
Het handige aan paarden is dat er over de evolutie best veel bekend is omdat er door de jaren heen veel fossielen teruggevonden zijn. Volgens het principe van survival of de fittest – dus niet de fitste paarden maar die die zich het beste aan konden passen aan hun veranderende omgeving – overleven die dieren. Het paard en diens voorgangers hebben zich over miljoenen jaren dus het beste aangepast aan hun leefomgeving waardoor ze nu nog leven terwijl andere lijnen van hun voorouders uitgestorven zijn.
Het paard zoals we die vandaag kennen stamt af van de Eohippus (Hyracotherium) die 55 miljoen jaar geleden leefde. Een groot deel van de evolutie van paarden heeft zich in Noord-Amerika afgespeeld. De Eohippus was slechts 30 centimeter hoog, door vergelijkbaar met een kat of hond. De achterpoten waren langer dan de voorpoten, aan de voorpoten had hij 4 tenen en aan de achterpoten 3. Hij leefde in een moerasachtig oerwoud waar hij met name bladeren at en in het begin ook nog fruit. Wat ook opvallend is aan de Eohippus is dat deze alleen leefde, terwijl paarden kuddedieren zijn.
45 miljoen jaar geleden ontstond de Orohippus. Die was al wat groter dan de Eohippus en had een slanker lichaam en kop, dunnere voorpoten en langere achterpoten. Ook als je kijkt naar het gebit van de Eohippus en de Orohippus is er verschil te zien. De Orohippus had al een vezelrijker rantsoen, waardoor zijn gebit al meer aangepast is op het verteren van vezels.
40 miljoen jaar geleden ontstond de Mesohippus. In deze periode werd het in Amerika droger en ontstonden er meer graslandschappen. Het moeras van de Eohippus veranderde in een steppe, een grasland met struiken. Om te overleven moesten de voorouders van onze paarden daarin mee veranderen. Op de steppe werden ze een makkelijke prooi voor roofdieren, want waar ze zich in het bos nog konden verstoppen was dit op de steppe niet meer mogelijk. De Mesohippus was een sitting duck op de steppe. Daarom moesten ze zich ontwikkelen tot een dier dat snel weg kan vluchten als er gevaar dreigt. De Mesohippus was daarom groter en kreeg ook hogere poten waarmee hij grotere passen kon maken en sneller weg kon rennen. Hij was ongeveer zo groot als een geit.
De kiezen van de Mesohippus waren ook al harder omdat ze ruwe grassen moesten gaan kauwen. Waar zijn voorgangers een bolle rug hadden, was de rug van de Mesohippus al een stuk rechter. De hals en het hoofd waren nog langer geworden, hij had nog maar 3 tenen aan iedere voet en de middelste teen droeg het meeste gewicht. Deze middelste teen zal uiteindelijk uitgroeien naar de hoef zoals we die nu kennen.
28 miljoen jaar geleden ontstond de Miohippus. Deze was nog wat groter dan de Mesohippus en had ook een langer hoofd. Vanuit de Miohippus ontstonden drie verschillende lijnen: de drietenige bosbewonende browsers, de kleine pygmee paarden en de grasetende paarden die uit zullen groeien tot de equus. De andere lijnen zijn allebei uitgestorven, dus alleen de grasetende paarden zijn verder ontwikkeld. Deze graseters werden steeds groter en hun gebit paste zich steeds meer aan aan het verteren van vezelrijke grassen. De kiezen kregen een cementlaag zodat ze harder werden en er ontstonden richels op zodat vezels beter vermalen konden worden. Hun tenen groeiden aan elkaar waardoor ze enkel nog de middelste teen gingen gebruiken.
De Merychippus leefde 10 miljoen jaar geleden en leek al op het paard zoals we dat nu kennen. Hun gebit was erg geschikt voor het verteren van het ruwe gras, hij was groter dan zijn voorgangers en zijn hals was nog langer. Ook vanuit hier ontstonden er weer drie lijnen, waarvan de Pliohippus het eerste echte paard was. De extra tenen veranderden hier al in de griffelbeentjes die onze paarden ook hebben. Een andere paardachtige die in deze tijd ontstond was de Dinohippus. Qua gebit leek deze nog net wat meer op de Equus, en het vermoeden is dat onze paarden vanuit de Dinohippus verder ontwikkeld zijn.
3,5 miljoen jaar geleden ontstond de eerste echte Equus. Dat was een soort zebra met het hoofd van een ezel. Hij had ook nog een staart zoals je die bij een zebra ziet, dus niet een die helemaal uit haren bestaat maar die nog uit bot bestaat met een pluimpje eraan. Dit dier heeft zich snel over de Oude Wereld (Europa, Afrika en Azië) verspreid. 8000 jaar geleden is het paard in Amerika uitgestorven na de ijstijd. Hier worden verschillende redenen voor genoemd. De paarden in de Oude Wereld zijn wel voort blijven bestaan.
Door de jaren heen hebben paarden zich ontwikkeld tot dieren die gemaakt zijn om veel en snel te bewegen. Daardoor ontwikkelden ze hun lange benen. Ze zijn gemaakt om lange afstanden, rustig te wandelen. Uiteraard kunnen ze ook hard rennen als het nodig is, maar dat gaat om korte sprintjes om aan gevaar te ontsnappen. De mentale gesteldheid, de spijsvertering, bloedsomloop, lymfesysteem en het hoefmechanisme zijn allemaal gemaakt voor beweging. Dat geldt ook voor onze paarden, want die staan nog helemaal niet zover van de gedomesticeerde paarden af.
Beweging hebt de spijsvertering om voer te verteren doordat het de darmperistaltiek stimuleert, wat de kans op verstoppingskoliek verkleint. Daardoor komt koliek veel vaker voor bij paarden die op stal staan dan bij paarden die buiten staan.
Als je naar voeding kijkt zijn de veranderingen qua spijsvertering en het gebit natuurlijk het meest interessant. Het spijsverteringsstelsel is over de jaren heen meegegroeid in formaat met het dier zelf. Doordat ze vezelrijke voeding zijn gaan eten is de dikke darm een veel belangrijker onderdeel van de spijsvertering geworden. Paarden hebben zich geëvolueerd tot dieren die energie uit plantvezels kunnen halen. Dat moest wel, want dat was het enige wat ze tot hun beschikking hadden en ze moesten wel kunnen vluchten als dat nodig was. Daarom is het lichaam een manier gaan vinden om toch energie uit plantvezels te halen, met behulp van de darmflora die deze omzet in energie.
De tanden van de paardachtigen hebben zich van die van een omnivoor ontwikkeld naar die van een herbivoor. De kiezen werden harder en kregen richels, de snijtanden werden groter en zijn rechter op elkaar gaan staan.
Toen we paarden zo’n 6000 jaar geleden zijn gaan domesticeren voerden mensen ze nog zoals ze in het wild zouden eten, dus vooral veel ruwvoer. Dat we paarden anders zijn gaan voeren is echt iets van de laatste decennia. Hier ligt de oorzaak van veel stofwisselingsproblemen die paarden vandaag de dag hebben.
Met oog op stofwisselingsproblemen is het interessant om te kijken naar de 4 primal types waar je paarden grofweg in kunt verdelen. Zo stamt een Shetlander bijvoorbeeld af van een ander type dan een KWPN’er. Primal types zijn interessant om rekening mee te houden als het gaat om het voeren van je paard. De meeste van onze paarden zijn een mix van verschillende primal types, maar er is meestal wel één type meer overheersend. Verschillende types verschillen bijvoorbeeld van bouw, maar ook van stofwisseling omdat ze afkomstig zijn uit verschillende klimaten waar ze hun stofwisseling op aangepast hebben.
Het eerste type waar ik naar wil kijken is de Primal Pony. Deze leefde in gebieden waarvan het klimaat vergelijkbaar is met dat van Midden-Europa. Hij kreeg te maken met lange zomers en barre winters waarin het moeilijk was om eten te vinden. In de zomer legden deze pony’s daarom reserves aan voor de winter om deze periode van schaarste door te komen. De Primal Pony vind je bijvoorbeeld terug in de Shetlander, eigenlijk alle ponyrassen, Haflingers, Freibergers, Quarter Horses, PREs en Lusitano’s. Dit zijn paarden die vaak dik worden van suiker en zetmeel doordat ze reserves opslaan.
Het tweede type is de Tundra Horse. Deze kreeg ik toendragebieden te maken met een harde en koude winter, met snijdende wind en weinig sneeuw. Doordat er weinig sneeuw viel hadden zij niet het probleem dat ze weinig eten konden vinden. Ze aten vooral veel ruw gras en plantvezels, veel anders was er ook niet in deze gebieden. Dat maakt dat ze slecht tegen suiker en zetmeel kunnen. Deze paarden worden daar niet dik van, ze worden lymfatisch: ze slaan afvalstoffen op in het bindweefsel waardoor ze dik kunnen lijken. Bij Tundra Horses kun je denken aan trekpaarden als Shires of Tinkers, IJslanders, kleinere werkpaarden zoals de Haflinger, Freiberger en Quarter Horse en barokke paarden als de PRE, Lusitano, Knabstrupper en Lippizaner.
Er zijn dus een aantal rassen die bij meerdere types terugkomen, maar daaraan zie je dus ook dat de meeste paarden nu een combinatie van verschillende types zijn.
Het derde type is de Steppe Horse. Deze leefde op de steppe waar ze te maken kregen met een regenseizoen en daarna 2 tot 3 maanden aan groen gras. Ze hadden deze paar maanden dus heel veel eten, en de rest van het jaar moesten ze het doen met de restjes van deze paar maanden. Ze aten vooral ruwvoer met weinig voedingswaarde en aten alles wat eetbaar was omdat ze weinig keuze hadden. Hierdoor kunnen paarden die afstammen van Steppe Horses vaak relatief goed tegen slechte voeding, waardoor het lang kan duren voordat ze symptomen van spijsverteringsproblemen laten zien. Ze kunnen lang compenseren, maar als je de symptomen eenmaal gaat zien is het eigenlijk al te laat. Dit zijn de warmbloeden, maar ook de Engelse Volbloed, Akhal-Teke en veel rassen die gekruisd zijn met de Engelse Volbloed. Je kunt deze paarden bijna niet vet of lymfatisch voeren, maar dat wil niet zeggen dat intern alles dan op orde is.
Het vierde type is de Arab Horse. Deze leefde in de steppe, savanne en woestijngebieden. Hier regende het soms jaren niet, waardoor er soms lange periodes zonder eten waren. Arab Horses aten dan ook alleen ruwe vetplanten en struiken, omdat er niks anders beschikbaar was. Ook daarvoor moesten ze vele kilometers lopen. Arab Horses kunnen dan ook goed omgaan met de stekels van bijvoorbeeld een cactus. Omdat ze soms zo lang zonder voeding zaten kunnen Arab Horses 4 keer zoveel vet opslaan als Steppe Horses, waardoor ze goed tegen voer met een hoge voedingswaarde kunnen. Ze hebben een hoge suiker en zetmeel tolerantie, maar ze worden wel dik als ze te veel te eten krijgen. Onder Arab Horses vallen natuurlijk de Arabieren, Berber-Arabieren, sommige Engelse volbloeden, Spanjaarden en andere rassen die met Arabieren gekruisd zijn.
Het is interessant om te kijken welk type dominant is in jouw paard en hoe je daar rekening mee kan houden in de voeding. Zou jouw paard sneller dik worden of juist lymfatisch, of is het juist een warmbloed waarbij je aan de buitenkant misschien niks ziet maar er inwendig toch het een en ander niet in orde is?